Tegenwoordig werken leerlingen in de brugklas met taxi-tarieven en bedragen die gespaard worden. Wat heeft dat met grafieken en algebra te maken? Lineaire functies Hiera volgt, wiskundig gezien, tweemaal hetzelfde probleem: Leerlingen krijgen eerst een aantal praktische problemen zoals die van de klusjesmannen. Ze lossen die problemen op door te redeneren met de gegevens in de situatie. | Na een tijdje zien de leerlingen dat het bij al die opgaven telkens gaat om een formule met een vaste hoeveelheid van iets waarna er met elke stap (week, uur) eenzelfde hoeveelheid bij komt of af gaat. Dat heet generaliseren en dan leren ze dat alle functies van die vorm eerstegraads functies heten. Dat is ook al wiskunde: het herkennen en aanbrengen van structuren, zodat je het gemeenschappelijke in situaties ziet en met een algemene methode problemen eenvoudiger kunt oplossen.
In plaats van een formule in woorden, zoals totale kosten = 70 + 30 x aantal uren, leren leerlingen dan pas de vorm met x en y: y = 30x + 70. Snijpunten van grafieken berekenen betekent dan: wanneer zijn Peter en Arnold even duur? Welke waarde van x is de oplossing van de vergelijking 30x + 70 = 45x + 10 ? Als je alleen maar de formele oplossingen leert te maken, oefen je alleen maar een trucje dat je ook weer gemakkelijk vergeet. Als je betrokken bent bij het ontwikkelen van een algemeen model dat verband houdt met een hele serie verschillende situaties, dan heb je wiskunde gedaan en geleerd. Grafieken van lineaire functies Hieronder staan de grafieken van de tarieven van Arnold en Peter. In de grafieken is ook te zien dat ieder uur bij elk tarief er een vast bedrag bij komt. Daardoor zijn het rechte lijnen en is de grafiek van Peter (45 Euro per uur) steiler dan die van Arnold (30 Euro per uur). Het oefenen van de samenhang tussen eerstegraads functies en hun grafieken kan tegenwoordig ook op een speels manier met het programma Bollen schieten |
|