Natuurkunde op de basisschool?!

M. van Graft

SLO, afdeling primair onderwijs, Enschede

Inleiding

In deze lezing is een beeld geschetst van de situatie van natuurkunde in het primair onderwijs. Allereerst is ingegaan op de vraag waarom natuurkunde op de basisschool een plaats dient te krijgen. Daarna komt aan de orde welke plaats natuurkunde heeft binnen het curriculum van het basisonderwijs en wordt de inhoud van natuurkunde zoals die zich de laatste tien jaar in het basisonderwijs heeft ontwikkeld besproken. Daarbij zullen telkens enkele uitwerkingen naar lesactiviteiten worden vermeld. Hierin zijn ook de voorstellen opgenomen over natuurkunde, zoals de Commissie Kerndoelen Basisonderwijs die in januari 2002 heeft geadviseerd aan de toenmalige staatssecretaris van onderwijs, mevrouw Adelmund. Dit onderdeel wordt afgesloten met een vergelijking van het Nederlandse programma met dat van enkele andere landen. Vervolgens wordt ingegaan op de didactische aanpak zoals dat wordt voorgesteld bij natuurkundeonderwijs en op de stand van zaken rond natuurkunde, waaronder de prestaties van kinderen. Tenslotte is er aandacht voor de aansluiting basisonderwijs – basisvorming met betrekking tot natuurkunde.



Waarom natuur(- en techniek)onderwijs op de basisschool?

Natuurkunde is een onderdeel van het curriculum op de basisschool, net als biologie, geschiedenis en aardrijkskunde, (Engelse en Friese) taal en rekenen/wiskunde, kunstzinnige oriëntatie (tekenen en handvaardigheid, muziek, drama), geestelijke stromingen, gezond en redzaam gedrag, verkeerseducatie, samenleving en bewegingsonderwijs. Het programma in het basisonderwijs staat onder tijdsdruk. De meeste lestijd, 50 % of meer, wordt besteed aan taal en rekenen/wiskunde. De gedachte is dat, willen kinderen geen problemen krijgen in het vervolgonderwijs, zij voldoende uitgerust moeten zijn met talige en wiskundige vaardigheden. Het gevolg is dat alle andere vakken in de tijd die overblijft (50% of minder) aan bod moeten komen. De vraag dient zich aan of alle vakken wel moeten worden aangeboden in het basisonderwijs. Ook voor lerarenopleiders en leerplanontwikkelaars op het gebied van natuuronderwijs en techniek, waar natuurkunde onderdeel van is, riep dat de vraag op: waarom moeten natuur- en techniekonderwijs een plaats hebben in het curriculum van de basisschool? Op de Paboconferentie Natuur- en milieueducatie en techniek (november 2001) is Van Geert, ontwikkelingspsycholoog, gevraagd in te gaan op deze vraag.

Bijdragen natuur- en techniekonderwijs aan de ontwikkeling van kinderen

In zijn antwoord geeft Van Geert aan dat kinderen een adequaat persoonlijk wereldbeeld dienen te construeren. Zij construeren hun eigen wereld aan de hand van dingen en verschijnselen om hen heen. Ze hebben daar in eerste instantie eigen ideeën over en verklaringen voor die zij dienen te toetsen aan ideeën van anderen om zo een adequaat wereld beeld vormen. Kinderen worden in de wereld om hen heen geconfronteerd met techniek. Van Geert geeft aan dat zij bekend moeten raken met de technisch-natuurkundige dimensie van hun wereld. Techniek is overal en techniek is gebaseerd op natuurkundige informatie. Kinderen moeten volgens Van Geert dan ook al vroeg met technisch-natuurkundige informatie in aanraking komen.

Bovendien vindt hij het belangrijk dat kinderen leren problemen kritisch en empirisch aan te pakken. Hij geeft aan dat het belangrijk is dat kinderen leren hun wereld op die wijze tegemoet te treden. Zij zullen kritisch moeten staan tegenover hun verwachtingen en ideeën en deze dienen te toetsen aan observeerbare verschijnselen. Daarbij zullen ze ook moeten leren werken met tegen-intuïtieve begrippen. Natuur(kunde)-en techniekonderwijs zijn bij uitstek geschikt om de methode van het toetsen en kritisch staan tegenover bevindingen spelenderwijs te leren gebruiken.

Volgens Van Geert moet techniek als middel voor denken en handelen worden ingezet. Ons denken en handelen wordt immers bepaald door de middelen waarmee we denken en handelen. Een belangrijk deel van de omgeving van kinderen bestaat uit technische middelen. Leraren zullen kinderen daarmee vertrouwd moeten maken. Ze zullen ermee om moeten leren gaan waardoor ze weten wanneer ze hoe moeten handelen. Ook met betrekking tot het creatief denken is techniek van belang, zowel bij het oplossen van problemen als bij het bedenken van nieuwe dingen: het ontwerpaspect.

Van Geert concludeert dan ook dat natuur-en techniekonderwijs van belang zijn in de ontwikkeling van kinderen bij de constructie van een adequaat wereldbeeld en voor het verwerven van de basismiddelen voor handelen en begrijpen. Hij pleit voor een centrale rol van natuur- en techniekonderwijs in het curriculum en voegt daaraan nog toe dat jonge kinderen meer wetenschapper of technicus zijn dan oudere kinderen.



Welke plaats heeft natuurkunde in het curriculum van het primair onderwijs?

Eind zeventiger jaren van de vorige eeuw is de Commissie Modernisering Leerplan Biologie (CMLB) gestart met de vernieuwing van wat tot dan kennis der natuur werd genoemd. Toen de CMLB bij de oprichting van de SLO werd opgeheven, werd het project dat daar uitwerking aan moest geven bij de SLO ondergebracht. Met dat project, het project ‘Natuuronderwijs voor de basisschool’ (NOB), werd beoogd ‘een fundamentele en uitvoerbare bijdrage te leveren aan de landelijke invoering van een nieuwe vorm van natuuronderwijs. Kinderen zouden zicht moeten krijgen op de samenhangen in de materiële werkelijkheid, waarmee het leven van mensen onlosmakelijk is verbonden. Daarbij zouden onderzoekende en ontdekkende activiteiten onmisbaar zijn als basis voor kennis, verwondering, een onderzoekende houding en het besef van zorg en verantwoordelijkheid voor zichzelf en de omgeving.’

Een inhoudelijke en didactische uitwerking van deze nieuwe vorm van natuuronderwijs staat beschreven in 'Natuuronderwijs in grote lijnen'(Kramer-Peeters, 1991).

In het primair onderwijs wordt de term ‘natuuronderwijs’ gehanteerd. In natuuronderwijs zijn de volgende vier disciplines vertegenwoordigd: biologie, natuurkunde, scheikunde en fysische geografie. Deze disciplines zijn voor het onderwijs op de basisschool ondergebracht in een zevental aandachtsgebieden: planten, dieren, eigen lichaam, omgeving, verschijnselen uit natuur en techniek, materialen en voorwerpen en weer en seizoenen. Natuurkunde is daarbij vooral te vinden bij het aandachtsgebied ‘verschijnselen uit natuur en techniek’.


Ontwikkeling van de kerndoelen in Nederland

In de publicatie 'Natuuronderwijs in grote lijnen' zijn inhoudelijke leerlijnen beschreven en daaruit voortkomende 'kerndoelen' voor natuuronderwijs geformuleerd. De eerste versie van de landelijke kerndoelen uit 1993 (gepubliceerd in Stb. 264, 1993) is gebaseerd op de kerndoelen die in 'Natuuronderwijs in grote lijnen' zijn beschreven. Natuuronderwijs is terug te vinden in het aandachtsgebied 'De natuur, waaronder biologie'. Dit aandachtsgebied is opgedeeld in een aantal domeinen, vergelijkbaar met de hierboven genoemde aandachtsgebieden. Natuurkunde is terug te vinden in het domein 'Materialen en verschijnselen uit natuur en techniek'. In figuur 1 zijn de beschrijvingen opgenomen van de kerndoelen die tot dit domein behoren.

Kerndoelen 1993
Aandachtsgebied 'De Natuur, waaronder biologie'
Domein: Materialen en verschijnselen uit natuur en techniek

  1. De leerlingen kunnen met eenvoudige proefjes materialen uit hun omgeving onderscheiden op grond van hun kenmerkende eigenschappen. Ze kunnen aangeven op grond van welke eigenschappen materialen worden toegepast in produkten in hun omgeving.
  2. De leerlingen kunnen met eenvoudige proefjes aantonen hoe sommige eigenschappen van voorwerpen samenhang met de omvang en vorm van dat voorwerp. Zij kunnen de relatie herkennen tussen deze eigenschappen en de functie van gebruiksvoorwerpen, hulpmiddelen en machines uit hun omgeving.
  3. De leerlingen kunnen voorbeelden noemen van eigenschappen van materialen die kunnen veranderen onder invloed van krachten, warmte en andere stoffen.
  4. De leerlingen kunnen een elektrische schakeling maken met lampjes, een batterij en schakelaars, en de overeenkomst beschrijven met schakelingen die in hun omgeving voorkomen.
  5. De leerlingen kunnen situaties en stoffen in huis herkennen die gevaarlijk kunnen zijn en ze weten hoe ze daarmee veilig om kunnen gaan.
  6. De leerlingen kunnen aangeven welke energiebron wordt gebruikt voor verwarming, verlichting en beweging in hun omgeving en noemen daarbij voorbeelden van apparaten en hulpmiddelen die voor de omzetting van de energie zorgen.
Fig. 1: Onderdeel van de kerndoelen voor natuuronderwijs uit 1993 die betrekking hebben op natuurkunde

Dit domein bevat inhouden op het gebied van natuurkunde en scheikunde. Opmerkelijk is dat de onderwerpen licht, geluid en magnetisme niet in de kerndoelen zijn opgenomen, terwijl ze wel in ‘Natuuronderwijs in grote lijnen’ zijn beschreven en ook in de uitwerking van de kerndoelen 1993 zijn opgenomen (zie figuur 2).

Voorbeelden

Groep 1 en 2
  • Voorwerpen ordenen naar eigenschappen (drijven, zinken, glijden, rollen)
  • Werken met licht en spiegels
Groep 3 en 4
  • Nagaan dat geluiden verschillen in klank, toonhoogte en sterkte
  • Werken met licht en schaduw
  • Nagaan hoe dingen bewegen
Groep 5 en 6
  • Ervaren dat eigenschappen van materiaal kunnen veranderen
  • Stroomkringen maken
  • Nagaan dat verschillende krachten een beweging beïnvloeden
Groep 7 en 8
  • Materialen herkennen aan een combinatie van eigenschappen
  • Nagaan van samenstelling wit licht en lichtbreking
  • Elektrische schakelingen en elektromagneet maken
  • Inzicht in energiebronnen en -omzettingen nodig bij uitvoering taak
Fig. 2: Enkele voorbeelden van uitwerkingen in lesactiviteiten van het domein 'Materialen en verschijnselen uit natuur en techniek' van de kerndoelen 1993

Sinds 1998 wordt gewerkt met de eerste herziene versie van de kerndoelen (OCenW, 1998). Daarin is voor een andere indeling gekozen. Voor natuur(kunde)onderwijs betekent dat, dat het een onderdeel is geworden van het domein 'Oriëntatie op mens en wereld' (zie figuur 3).

Kerndoelen 1998
Domein Oriëntatie op mens en wereld
Subdomeinen:
  • Aardrijkskunde
  • Geschiedenis
  • Samenleving
  • Techniek


  • Milieu
  • Gezond en redzaam gedrag
  • Natuuronderwijs
Fig. 3: Overzicht van het domein 'Oriëntatie op mens en wereld' van de kerndoelen 1998

Voor natuurkunde is binnen het subdomein (ook wel leergebied genoemd) natuuronderwijs het domein g: 'Materialen en verschijnselen' relevant. Daartoe behoren drie kerndoelen. Naast kerndoel 34 over het weer en kerndoel 35 over het zonnestelsel in samenhang met het dag/nachtritme en de wisseling van de seizoenen is er het derde kerndoel 33 waarin natuurkundige aspecten genoemd worden (zie figuur 4).

Kerndoelen 1998
Domein Oriëntatie op mens en wereld
Subdomein Natuuronderwijs
Domein g: Materialen en verschijnselen
  1. De leerlingen kunnen:
    • onderzoek doen aan verschijnselen waaronder licht, geluid, kracht, magnetisme en warmte;
    • onderzoeken welke kenmerken verschillende energiebronnen hebben en aangeven welke energiebronnen worden gebruikt voor verwarming, verlichting en beweging (bijvoorbeeld: fossiele delfstoffen, wind-, water- en zonne-energie).
Fig. 4: Kerndoel 33, dat betrekking heeft op natuurkunde

Opvallend aan de kerndoelen 1998 is dat magnetisme, licht en geluid nu wel expliciet vermeld worden, terwijl elektriciteit onvermeld blijft.

In figuur 5 zijn enkele uitwerkingen van kerndoel 33 opgenomen. De uitwerkingen zijn afkomstig uit het document 'Tussendoelen en leerlijnen', kortweg TULE genoemd, waarin voor elk kerndoel per bouw tussendoelen zijn geformuleerd die hebben geleid tot een leerlijn. In TULE zijn ook voorbeelden uitgewerkt (beschrijvingen en korte stukjes video van een klassesituatie) met activiteiten van leerlingen en leraren in de dagelijkse lespraktijk (Greven, 2002).

Voorbeelden
Groep 1 en 2
Kinderen:
  • onderscheiden verschillen in geluid (hoog/laag, hard/zacht);
  • onderscheiden licht en donker door ervaring met lichtbronnen;
  • onderzoeken aan voorwerpen of ze koud of warm aanvoelen.
Groep 3 en 4
Kinderen:
  • ervaren dat geluid kan worden gemaakt door tokkelen, blazen en slaan en ordenen tonen van hoog naar laag;
  • ontdekken dat een voorwerp voor een lichtbron schaduw geeft;
  • onderzoeken of materialen magnetisch zijn.
Groep 5 en 6
Kinderen:
  • onderzoeken veranderen van geluid door veranderingen in materiaal;
  • ontdekken samenhang tussen temperatuur en aanwezigheid warmtebron;
  • ontdekken veldlijnen om magneet.
Groep 7 en 8
Kinderen:
  • ontdekken dat snel trillen een hoog, en langzaam trillen een laag geluid geeft;
  • ontdekken dat licht weerkaatst en gebroken kan worden;
  • maken een elektromagneet.
Fig. 5: Enkele voorbeelden van uitwerkingen van het subdomein Materialen en verschijnselen van de kerndoelen voor natuuronderwijs 1998

Opmerkelijk is dat ook nu weer in de voorbeelden het onderwerp elektriciteit wel voorkomt, terwijl het niet expliciet genoemd is in de kerndoelen.

Nieuw voor de versie van de kerndoelen 1998 ten opzichte van die uit 1993 is het subdomein techniek, waarvoor twee kerndoelen zijn geformuleerd. Overigens had techniek in ‘Natuuronderwijs in grote lijnen’ al een plaats gekregen, hetgeen terug te vinden is in de eerste versie van de kerndoelen in 1993 (zie figuur 1). Toen er in het midden van de negentiger jaren via het project 'Stimulering techniek primair onderwijs’ aandacht voor techniek kwam resulteerde dat in twee expliciete kerndoelen voor techniek (figuur 6).

Kerndoelen 1998
Domein Oriëntatie op mens en wereld
Subdomein Techniek
  1. De leerlingen kunnen oplossingen ontwerpen, maken en gebruiken bij technische problemen. Zij hanteren daarbij constructieprincipes (materiaalgebruik, stevigheid, verbindingen), bewegings- en overbrengingsprincipes (hefboom, katrol, tandwiel).
  2. De leerlingen kunnen een aantal technische producten onderzoeken naar functionaliteit, materiaalgebruik en vormgeving en kunnen de werking ervan verklaren.
Fig. 6: Kerndoelen voor techniekonderwijs

Onderwijs over techniek sluit goed aan bij natuurkunde, omdat bij techniek natuurkundige principes worden toegepast.

Tenslotte heeft de Commissie Kerndoelen Basisonderwijs (2002) een rapport uitgebracht aan de toenmalige staatssecretaris van onderwijs, mevrouw Adelmund. Daarin zijn voorstellen voor kerndoelen opgenomen, waarin tevens een voorstel voor de tijdsindeling voor de verschillende domeinen is opgenomen. Wat betreft dat laatste adviseert de commissie dat scholen in een verplicht deel een kerncurriculum aanbieden, dat 70% van de tijd uitmaakt. In de resterende 30% van de tijd, het differentieel deel, kunnen scholen zich profileren door bijvoorbeeld op vakinhoudelijk gebied extra's aan te bieden, of voor de zwakkere en snelle leerlingen extra leerstof aan te bieden. Het domein 'Oriëntatie op mens en wereld' is opgesplitst in het domein 'Oriëntatie op mens en maatschappij' en het domein 'Oriëntatie op natuur en techniek'. Dit laatste domein zou 15% van de tijd van het kerndeel moeten omvatten, hetgeen neerkomt op ruim twee klokuren per week. Vanuit het perspectief voor natuurkunde zijn in dit voorstel drie relevante kerndoelen opgenomen:

Kerndoelen Advies Commissie Kerndoelen Basisonderwijs 2002
Domein Oriëntatie op natuur en techniek
  1. De leerling leert zich in zijn eigen omgeving oriënteren vanuit het perspectief dat mensen voor zeer diverse problemen, of delen ervan, technische oplossingen bedenken.
  2. De leerling leert verschillende energiebronnen onderscheiden, in samenhang met het gebruik ervan en consequenties van het gebruik.
  3. De leerling leert onderzoek doen aan materialen en natuurlijke verschijnselen, zoals licht, geluid, elektriciteit, magnetisme en temperatuur.
Fig. 7: Voor natuurkunde relevante kerndoelen uit het advies van de Commissie Kerndoelen Basisonderwijs 2002

Wederom ontbreekt er een natuurkundig onderwerp en wel krachten, terwijl magnetisme en elektriciteit nu beide genoemd zijn.

In de volgende tabel is de ontwikkeling van natuurkunde in het curriculum van het Nederlandse basisonderwijs samengevat (Bleijerveld & van Graft, 2002). Er is binnen natuurkunde een zevental domeinen onderscheiden. De indeling in deze zeven domeinen is gebaseerd op indeling van het TIMSS Framework.

Tabel 1: Natuurkundedomeinen die in het Nederlandse basisonderwijs worden aangetroffen, waarbij NL(91) het rapport 'Natuuronderwijs in grote lijnen' vertegenwoordigt; NL(93) en NL(98) de kerndoelen uit 1993 resp. 1998 en NL(02) het rapport van de Commissie Kerndoelen Basisonderwijs 2002. Het aantal kruisjes geeft de mate van dekking aan van het domein.
Natuurkunde domein NL(91) NL(93) NL(98) NL(02)
Fasen en veranderingen ++      
Energie en energieomzettingen ++ ++ + +
Warmte en temperatuur + + + +
Licht ++   + +
Geluid en trillingen +   + +
Elektriciteit en magnetisme ++++ +++* +** ++
Krachten en beweging ++++ + +  
*: magnetisme is niet genoemd in het leerplandocument
**: elektriciteit is niet genoemd in het leerplandocument

In vergelijking met ‘Natuuronderwijs in grote lijnen’ komt natuurkunde in de kerndoelen van 1993, 1998 en in het rapport herziening kerndoelen 2002 maar in beperkte mate aan de orde. De corpusculaire benadering is niet aan de orde. Elektriciteit respectievelijk magnetisme komen niet voor in de kerndoelen van 1998 en 1993, maar wel in het advies voor de herziene kerndoelen van 2002. Statische elektriciteit wordt in geen enkel document genoemd, terwijl stroomkring niet wordt genoemd in het advies voor de herziening van de kerndoelen. Krachten en beweging komt in alle documenten behalve het advies voor de herziening van de kerndoelen voor.


De Nederlandse kerndoelen in internationaal perspectief

In 2002 is een vergelijkende studie gedaan, waarbij de inhoudelijke aspecten van natuuronderwijs in Nederland zijn vergeleken met die in een aantal andere landen op basis van vergelijking van leerplandocumenten (Bleijerveld & van Graft, 2002). Hieronder is in tabel 2 een deel van die studie weergegeven.

Tabel 2: Natuurkundedomeinen die worden aangetroffen in de huidige kerndoelen in Nederland en in leerplandocumenten in Bremen (DU(02)), Engeland (UK(023)) en Californië (US(00)). Het aantal kruisjes geef de mate van dekking aan van een domein.
Domein NL(98) DU(02) UK(02) US(00)
Fasen en veranderingen   + + ++
Energie en energieomzettingen + +   ++
Warmte en temperatuur +     ++
Licht + + + +
Geluid en trillingen +   ++ +
Elektriciteit en magnetisme +   +++++ ++++++
Krachten en beweging +   +++++ +++

Hoewel eerder is geconstateerd dat in Nederland natuurkunde beperkt aan de orde komt, blijkt uit deze tabel dat Nederland een middenpositie lijkt in te nemen. In het curriculum van Bremen komt beduidend minder natuurkunde aan de orde. Dit geldt eveneens voor de Vlaamse leerplandocumenten. Daarin is geen enkel natuurkundedomein aangetroffen. De Angelsaksische landen geven echter een geheel ander beeld. Hoewel bij Engeland energie en energieomzettingen ontbreken evenals warmte en temperatuur, worden de andere domeinen expliciet genoemd. Dat geldt niet alleen voor de in de tabel aanwezige landen, maar ook voor Schotland, Canada en de 'Standards' van de Verenigde Staten.

Uit bovenstaande vergelijkingen kan geconcludeerd worden dat in Nederland in de kerndoelen steeds minder aandacht is voor natuurkundige aspecten en dat in vergelijking met de Angelsaksische landen het natuurkunde aanbod beperkt is.



De didactische aanpak bij natuur(kunde)onderwijs

Ook voor de didactische aanpak kan worden teruggegrepen op 'Natuuronderwijs in grote lijnen'. Zoals eerder is beschreven, beoogde NOB het volgende met natuuronderwijs:

Natuuronderwijs is erop gericht kinderen zicht te geven op samenhangen in de materiële werkelijkheid, waarmee het leven van mensen onlosmakelijk is verbonden. Ontdekkende en onderzoekende activiteiten zijn daarbij onmisbaar als basis voor kennis, verwondering, een onderzoekende houding en het besef van zorg en verantwoordelijkheid voor zichzelf, de medemens en de omgeving.

In de bovenstaande doelstelling zijn naast inhoudelijke ook onderwijskundige uitgangspunten opgenomen. Deze uitgangspunten zijn per bouw - kleuterbouw (groep 1 en 2), onderbouw (groep 3 en 4), middenbouw (groep 5 en 6) en bovenbouw (groep 7 en 8) - verder uitgewerkt in inzichten, vaardigheden en houdingen.

Belangrijk is dat kinderen bij natuur(kunde)onderwijs werken met concreet materiaal, dat zij met al hun zintuigen (met name in de kleuter- en onderbouw) kunnen onderzoeken. Het gaat daarbij om onderzoeksmateriaal uit de directe omgeving van de kinderen: planten uit de schooltuin of het park, diertjes onder een tegel of uit de boompjes om het schoolplein, stenen, magneten, lampjes, batterijen en stroomdraadjes. Voor het onderzoek benodigde hulpmiddelen zoals loeps, stopwatches, centimeters en weegschalen, dienen op school aanwezig te zijn.

Wat betreft vaardigheden onderscheidt NOB drie hoofdaccenten: waarnemen en meten, experimenteren, en verwerken en concluderen. NOB heeft daar per bouw beschrijvingen van gegeven, met als resultaat een leerlijn voor de ontwikkeling van vaardigheden. Om een beeld te geven om welke activiteiten het kan gaan volgen hier enkele voorbeelden uit de kleuterbouw en de bovenbouw (de Vaan & Marell, 1999).

Zo gaat het bij kleuters bij het waarnemen om het vaststellen van overeenkomsten en verschillen (figuur 8) en om veranderingen, terwijl het in de bovenbouw bij waarnemen gaat om het classificeren op verschillende niveaus.

Fig. 8 Een kopieerblad bij een ontdekdoos met magneten voor leerlingen in de onderbouw. Ze kunnen vrij werken met magneten en in de doos aanwezige materialen, waarbij ze onderzoeken welke materialen magnetisch zijn en welke niet. Vervolgens kunnen ze, eventueel samen met de leraar, conclusies trekken.

Bij meten gaat het bij kleuters om directe vergelijkingen, waarbij in plaats van de internationaal afgesproken meeteenheden eigen meeteenheden worden gebruikt, bijvoorbeeld: dit blad is 5 paperclips lang. In de bovenbouw worden deze internationale meeteenheden wel gebruikt met de benodigde hulpmiddelen (weegschaal, stopwatch, centimeter). Het experimenteren heeft bij kleuters een vrij karakter. Uiteindelijk mondt het experimenteren in de bovenbouw uit in het opzetten en uitvoeren van een doelgericht onderzoek (figuur 9 en 10).

Fig. 9: Met behulp van dit ‘voorspel-blad’ kunnen leerlingen systematisch onderzoeken in welke situatie het lampje gaat branden en in welke situatie niet.

Fig. 10: Met behulp van dit ‘voorspel-blad’ kunnen leerlingen systematisch onderzoeken welke lampjes gaan branden en of de lampjes even veel licht geven.

Kleuters doen verslag van hun ervaringen of resultaten door iets voor te doen of iets te vertellen. Dat kan tegen een groepsgenootje, een leraar of in een klassengesprek zijn. In de bovenbouw zullen leerlingen hun resultaten bijvoorbeeld in grafieken verwerken en conclusies trekken. Zij kunnen de resultaten en conclusies (digitaal) verwerken in een (groeps-)verslag. Na afloop kunnen ze voor de andere leerlingen in de groep een groepspresentatie geven over hun onderzoek.

Er kunnen diverse organisatievormen worden gebruikt groep bij natuur(kunde)onderwijs. Enkele voorbeelden zijn de observatiekring en het werken in groepjes. Er kunnen in de klas ook ontdekdozen zijn waarmee leerlingen individueel of in tweetallen aan de slag gaan. De ontdekdozen kunnen deel uitmaken van een ontdekhoek die als vast onderdeel in de klas aanwezig is die na verloop van tijd wat betreft thema gewijzigd wordt. Er kunnen ontdekpaden worden uitgezet, in het klaslokaal of de school, of buiten op het schoolplein of op een specifieke lokatie. Uitgebreide didactische aanwijzingen staan beschreven in Praktische didactiek voor natuuronderwijs (Boersma, 2003).

Deze aanpak bij natuuronderwijs heeft geleid tot het bekende ‘vijf stappen plan’ bij het ontdekkend of onderzoekend leren. Daarin kunnen de volgende vijf stappen worden onderscheiden. Allereerst is er de ontmoeting met het te onderzoeken of het ontdekte materiaal. Deze fase wordt gevolgd door een verkenningsfase, waarbij het de bedoeling is dat leerlingen het materiaal nader bekijken, ontdekkingen doen aan en zich vragen gaan stellen over het materiaal. Om antwoord op de vragen te vinden gaan de leerlingen onderzoek opzetten en uitvoeren, waarna tenslotte de verwerking en verdieping door de leraar plaatsvinden.

Een goede begeleiding door de leraar is daarbij van groot belang. Hetgeen betekent dat de basisschoolleraar ook zelf bekend moet zijn met het concept en de praktijk van het ‘natuurwetenschappelijk’ onderzoeksmodel. Helaas is dat, gezien de (voor-)opleiding van leraren, doorgaans niet het geval. Daarnaast moet de leraar in staat zijn om ruimte te geven aan kinderen om met elkaar in een zekere mate van vrijheid te experimenteren, onderzoeken of problemen op te lossen. Ook dat stuit in de praktijk vaak op problemen waardoor de vrije exploratie niet goed tot zijn recht komt.

Deze aanpak bij natuuronderwijs sluit goed aan bij de ideeën van Van Geert. Hij zegt dat voor de ontwikkeling van kinderen de ecologisch psychologische benadering van belang is. Hij sluit aan bij de ideeën van 'situated cognition', waarbij ervan wordt uitgegaan dat kinderen leren in authentieke situaties en niet 'vanuit schoolboeken'. Leren over elektriciteit en magnetisme is (jonge) kinderen ervaringen laten opdoen door ze te laten werken of experimenteren met elektriciteit en magnetisme (zie nogmaals de voorbeelden van figuur 8, 9 en 10).



Stand van zaken in het basisonderwijs met betrekking tot natuurkunde

Er zijn de afgelopen jaren drie studies uitgevoerd onder leerlingen en leraren in het primair onderwijs waar natuurkunde deel van uit maakte. Het zijn twee nationale studies: de periodieke peilingen wereldoriëntatie van het Cito in 1990/1991 en 1995 (PPON, zie van Weerden, 1995; Wijnstra, 1999). In 2003 komen de resultaten van een derde periodieke peiling beschikbaar. Daarnaast is er in 1995 een internationale studie uitgevoerd, het TIMSS-onderzoek (Third International Mathematics en Science Study), waar Nederland aan deel nam (Martin et al, 1997). In 2003 vindt deze studie opnieuw plaats en zal Nederland wederom deelnemen. Beide studies hebben betrekking op de bovenbouw van het basisonderwijs. In Het PPON-onderzoek betreft het leerlingen uit groep 6, 7 en 8 uit het basisonderwijs. In het TIMSS-onderzoek gaat het om leerlingen uit groep 5 en 6. Hier zijn alleen de resultaten van kinderen uit groep 6 verwerkt.


PPON

Uit het PPON-onderzoek van 1990/1991 blijkt dat natuurkunde 19 minuten per week aan bod komt. Ter vergelijking: taalonderwijs heeft een omvang van 420 minuten, terwijl voor rekenen/wiskunde een omvang van 255 minuten en voor biologie 51 minuten wordt aangegeven. Slechts 3,5% van de scholen maakt gebruikt van nieuwe methoden voor natuuronderwijs. Daarin zijn ook enkele natuurkunde lessen opgenomen. 22% van de leraren geeft natuurkunde als zelfstandig vak. De meeste leraren noemen als doel van het vak natuurkunde voor basisschoolleerlingen het kweken van interesse voor het vak.

De prestaties van de leerlingen over de verschillende natuurkunde onderwerpen zijn matig. Van de ‘zwakke’ leerlingen presteert 30-47 % redelijk, terwijl van de ‘goede’ leerlingen slechts 15-36 % tot goede prestaties komt.

Het PPON-onderzoek in 1995 had een iets andere opzet. Uit de gegevens konden geen conclusies worden getrokken over de omvang van het natuurkundeonderwijs. Wel leek de totale omvang van wereldoriëntatie iets te zijn toegenomen. Ook maakte nu ruim 30% scholen gebruik van nieuwe methoden voor natuuronderwijs, die ook enkele lessen over natuurkunde bevatten. Het gebruik van concreet demonstratiemateriaal speelde op de scholen geen rol van betekenis. Het doen van onderzoekjes op het gebied van natuuronderwijs (dus biologie en natuurkunde) kwam slechts incidenteel voor. Als kinderen al onderzoekjes uitvoeren, dan hebben ze betrekking op weersverschijnselen en planten. Van de leraren geeft 14% zelf aan dat zij onvoldoende deskundigheid hebben, met name als het om natuuronderwijs gaat. Dat geeft aanleiding tot een volgend probleem, namelijk dat er meer tijd nodig is voor lesvoorbereiding.

Bijna de helft van de onderwerpen (over (zie tabel 1) fasen en veranderingen, energie, warmte en temperatuur, licht en geluid, elektriciteit magnetisme en kracht en beweging) is op driekwart van de scholen in groep 6, 7 en 8 aan de orde geweest. Aan kracht en beweging wordt relatief weinig aandacht besteed, terwijl energie en energieomzettingen op bijna 90% van de scholen wordt aangeboden.

Geen enkele opgave wordt door de (zeer) zwakke leerlingen goed gemaakt. Bij de meeste opgaven scoren ze matig. De betere leerlingen beheersen een deel van de onderwerpen goed, maar een flink aantal opgaven wordt ook door hen nog onvoldoende gemaakt.

Er blijkt bovendien een verschil te zijn tussen jongens en meisjes. Voor natuurkunde geldt dat jongens significant beter scoren dan meisjes.


TIMSS

In het TIMSS-onderzoek zijn de volgende vier natuurkunde onderwerpen getoetst: eigenschappen van materiaal, energie van fysische processen, kracht en beweging en fysische en chemische processen. De Nederlandse kinderen scoren vergelijkbaar met kinderen uit landen zoals Canada, Engeland, Japan, Korea, Noorwegen, Verenigde Staten en Australië. Bij een aantal onderwerpen (energie) scoorde Nederland beter dan deze landen, terwijl Nederlandse kinderen bij de onderwerpen licht en eigenschappen van materialen beduidend slechter scoorden. Overigens blijkt ook uit deze studie dat jongens bij natuurkunde significant beter scoorden dan meisjes. Nederland is daar niet uniek in. Dit geldt ook voor leerlingen in de VS, Korea, Japan en Australië, maar niet voor leerlingen in Engeland, Canada en Noorwegen.

Kinderen zijn ook gevraagd naar hun mening over ‘science’. Het blijkt dat van alle landen de Nederlandse kinderen het mist positief staan tegenover science. Slechts 33% van de jongen en 33% van de meisjes is positief over ‘science’. Van de leerlingen ontvangt 38% minder dan één uur science per week, terwijl 44% tussen de een en twee uur ontvangt. Naar de omvang van natuurkunde is niet expliciet gevraagd, maar omdat natuurkunde een onderdeel is van science mag worden aangenomen dat er voor natuurkunde beduidend minder dan een uur per week over blijft.

Geconcludeerd kan worden dat Nederlandse leerlingen voor natuurkunde internationaal gezien vergelijkbaar scoren met andere Westerse landen, ondanks de beperkte aandacht voor dit vakgebied in het primair onderwijs en negatieve houding van kinderen ten aanzien van natuurkunde.



Aansluiting basisonderwijs - basisvorming voor natuurkunde

Door de kerndoelen van het basisonderwijs te vergelijken met die van de basisvorming (1998) is nagegaan hoe het natuurkundeonderwijs van de basisschool aansluit bij het natuurkundeonderwijs in de basisvorming. Hieronder zijn per domein van de kerndoelen van de basisvorming enkele voorbeelden genoemd die terug te vinden zijn in de kerndoelen voor het basisonderwijs (figuur 11).

Kerndoelen basisvorming(1998) Kerndoelen basisonderwijs (1998)
Algemene onderwijsdoelen
  • Relateren natuurwetenschappelijke begrippen en methoden aan concrete verschijnselen
  • Inzicht verwerven in relaties tussen natuur, milieu en techniek
  • Ontwikkelen methodische aanpak voor onderzoeken natuurwetenschappelijk vraagstuk
Leergebied overstijgende kerndoelen
kerndoel 1 Werkhouding
Leerlingen zijn gemotiveerd de omgeving te onderzoeken en kunnen:
  • gericht vragen stellen
  • relevante informatie opzoeken en gebruiken
  • zetten door
kerndoel 2 Werken volgens plan
Leerlingen kunnen:
  • doel formuleren
  • hebben begrip van oorzaak en gevolg
  • conclusies trekken
  • stappenplan maken
  • resultaten van hun werk presenteren.
Domein A: Natuur- en scheikundige vaardigheden
  • Onderzoek voorbereiden, uitvoeren en resultaten beschrijven en verklaren
Leergebied overstijgende kerndoelen
Zie hierboven
Domein B: Stoffen en materialen in huis
  • Stoffen en materialen onderscheiden
  • Relateren eigenschappen en functie van stoffen en materialen in producten en constructies
Gebied Oriëntatie op mens en wereld:
kerndoel 20 Techniek
  • Leerlingen kunnen producten (bijv. constructies) onderzoeken naar materiaalgebruik, vormgeving en werking
Domein C: Elektriciteit in en om huis
  • Onderdelen elektrische schakeling aanwijzen die energie leveren, gebruiken en transporteren
  • Geleidend vermogen; open en gesloten schakeling
gebied Oriëntatie op mens en wereld:
kerndoel 33 Natuuronderwijs
  • Leerlingen kunnen onderzoek doen aan verschijnselen (o.a. elektriciteit)
  • Leerlingen kunnen kenmerken energiebronnen onderzoeken
Domein D: Verbranden en verwarmen
  • Aangeven belang van luchttoevoer bij verbranding
  • Voor- en nadelen noemen energiebronnen
Gebied Oriëntatie op mens en wereld:
kerndoel 33: Natuuronderwijs
  • Leerlingen kunnen kenmerken energiebronnen onderzoeken
Domein E: Licht
  • Bij zien komt licht van lichtbron in oog
  • Licht is vorm van straling
Gebied Oriëntatie op mens en wereld:
kerndoel 33: Natuuronderwijs
  • Leerlingen kunnen onderzoek doen aan verschijnsel licht
Domein F: Geluid
  • Trillingen produceren geluid
  • Geluid gaat van bron naar ontvanger
Gebied Oriëntatie op mens en wereld:
kerndoel 33: Natuuronderwijs
  • Leerlingen kunnen onderzoek doen aan verschijnsel geluid
Domein G: Krachten
  • Noemen van soorten krachten en toepassingen
  • Grootte en richting van kracht aangeven
Gebied Oriëntatie op mens en wereld:
kerndoel 33: Natuuronderwijs
  • Leerlingen kunnen onderzoek doen aan verschijnsel kracht
Fig. 11: Vergelijking tussen de kerndoelen basisvorming en basisonderwijs met betrekking tot natuurkunde: een overzicht

Uit het overzicht van figuur 11 blijkt dat in elk domein van de kerndoelen voor natuurkunde van de basisvorming een equivalent te vinden is in de kerndoelen van het basisonderwijs. Dat betekent dat er althans voor natuurkunde en op basis van deze leerplandocumenten een redelijke aansluiting zou moeten kunnen worden uitgewerkt tussen het onderwijs op de basisschool en dat in het voortgezet onderwijs. Gezien de resultaten van het PPON-onderzoeken lijkt onderzoek naar wat er daadwerkelijk aan natuurkundeonderwijs wordt gegeven op de basisschool gerechtvaardigd.



Conclusies en afsluiting

Op basis van het bovenstaande zijn de volgende conclusies getrokken.

Bovenstaande conclusies leiden tot de volgende slotopmerkingen. Het is noodzakelijk dat natuur(kunde)onderwijs een plaats krijgt binnen het basisonderwijs. Daarvoor zijn door Van Geert twee redenen aangegeven. De ene reden is dat kinderen zich de technisch-natuurkundige wereld waarin zij opgroeien zich op een adequate eigen moeten maken. Daar is natuurkundeonderwijs voor nodig. De andere reden is dat jonge kinderen vanuit zichzelf onderzoeker zijn. Beide gaan goed samen. Ook moeten kinderen de gelegenheid krijgen om kennis te nemen van natuur(kunde) en techniekonderwijs, waardoor zij een positieve houding ontwikkelen ten opzichte van dit vakgebieden, hetgeen in een aantal situaties zal leiden tot een bewuste keuze voor een vervolgopleiding in deze richting.

Voor de status van het natuurkundeonderwijs in het basisonderwijs is het van belang om de aansluiting tussen basisonderwijs en basisvorming verder uit te werken. Dat daar voldoende mogelijkheden voor zijn is hierboven aangetoond.

Helaas blijkt dat leraren en basisscholen zijn niet geëquipeerd voor het uitvoeren van adequaat natuur(kunde)onderwijs. Leraren geven zelf aan zich niet deskundig te voelen op het gebied van natuuronderwijs. Dit is goed te verklaren als we kijken naar de instroom van het type student naar de lerarenopleidingen voor primair onderwijs. Het zijn doorgaans vrouwelijke studenten zonder een exacte achtergrond, met een MBO of Havo-opleiding. Het percentage mannelijke studenten bedraagt zo'n 10%; VWO-studenten zijn in de minderheid. Verder is er op de lerarenopleiding zeer beperkt aandacht voor natuur(kunde)- en techniekonderwijs. De verschillen per opleiding zijn groot, maar het gaat om enkele modules (dat wil zeggen 2-3 x 40 uur) gedurende de opleiding van 4 jaar. Bedenk daarbij dat natuurkunde daar slechts een klein onderdeel van is!

Om natuurkunde goed tot zijn recht te laten komen in het basisonderwijs is het van belang dat de lerarenopleidingen serieus aandacht gaan schenken aan natuur(kunde)- en techniekonderwijs. De huidige leraren basisonderwijs zouden zich moeten nascholen, zowel inhoudelijk als met betrekking tot vakdidactische aspecten. Ook moeten de materialen en hulpmiddelen die kinderen en leraren nodig hebben bij het doen van proefjes gemakkelijk beschikbaar zijn. Het aangaan van relaties met scholen voor voortgezet onderwijs op het gebied van natuurkunde onderwijs kan hierbij als katalysator werken.

Overigens is het te hopen dat het advies van de Commissie Kerndoelen Basisonderwijs uit 2002 wat betreft de tijd die in het kerndeel besteed mag gaan worden aan het domein 'Oriëntatie op natuur en techniek' wordt overgenomen door de nieuwe minister van onderwijs. Echter, inhoudelijk verdienen de kerndoelen aanscherping.

Misschien is bovenstaande alleen mogelijk als de inspectie bij de kwaliteitsbeoordeling van een school ook natuuronderwijs, inclusief het natuurkundeonderwijs, daarin betrekt.

Tenslotte: om bovenstaande te realiseren vraagt niet alleen tijd, maar ook bemoeienis en actieve bijdragen van verenigingen die de belangen van het vak natuurkunde en natuurkundeleraren behartigen, zoals de VVN en de NVON.



Literatuur

Bleijerveld, K. & M. van Graft (Red.) (2002). Uit de grabbelton. Enschede: SLO.
Boersma, K. Th. (2003). Natuuronderwijs in leerplandocumenten. Enschede, SLO.
Commissie Kerndoelen Basisonderwijs (2002). Verantwoording delen.
Greven, J. (Red.) (2002). Tussendoelen en leerlijnen (TULE). Oriëntatie op mens en wereld. Enschede: SLO.
http://www.minocw.nl/basisvorming/kerndoelen/index.html
http://www.minocw.nl/brief2k/2002/doc/1342a.doc
Kamer-Peeters, T. (1991). Natuuronderwijs in grote lijnen. Enschede: SLO.
Kerndoelen basisvorming (1998): Martin, M.O., Mullis, I.V.S., Beaton, A.E., Gonzalez, E.J., Smith, T.A. & Kelly, D.L. (1997). Science Achievement in the Primary School Years: IEA's Third International Mathematics and Science Study. Chestnut Hill, MA, USA: TIMSS International Study Center.
OCenW (1998). Kerndoelen basisonderwijs 1998. Den Haag: Sdu.
Vaan, E. de & J. Marell (1999). Praktische didactiek voor natuuronderwijs. Bussum: Coutinho.
Van Graft, M. (Red.) (2002). Taal in andere vakken. Achtergrondinformatie over wereldoriëntatie en taal. Enschede: SLO.
Weerden, J. van (Red.) (1995). Balans van het wereldoriëntatie-onderwijs aan het einde van de basisschool. Arnhem: Cito.
Wijnstra, J.M. (Red.) (1999). Balans van het wereldoriëntatieonderwijs aan het einde van de basisschool 2. Arnhem: Cito.