Wiskunde
A-lympiade: Finale 1991-1992
Denemarken De Grens
Bewering
Volksstammen uit Midden-Europa trokken in het Mesolithicum in het voorjaar
naar het (dan langzaam ontdooiende) noorden om voedsel te vinden. Algemeen
werd aangenomen dat ze daarbij niet noordelijker kwamen dan Midden-Duitsland.
Recente onderzoekingen werpen mogelijk een nieuw licht op deze zaak.
Onderzoekers kwamen onlangs tot de volgende bewering:
"Gedurende het Mesolithicum zijn volksstammen uit Midden-Europa
in het voorjaar en zomer verder naar het noorden getrokken dan voor kort
werd aangenomen. Uit recente onderzoeken kan de conclusie worden getrokken
dat niet Midden-Duitsland de noordelijke begrenzing van hun territorium
vormde, maar Denemarken."
Opdracht
Onderbouw of verwerp deze bewering op grond van vooral de informatie die
je op bijgaande bladzijden aantreft.
Doe dat in de volgende vorm:
-
Een artikel (bijvoorbeeld voor een krant) waarin optimaal gebruik gemaakt
wordt van grafische verwerking
-
Een bijlage, die daar los van staat. Dat wil zeggen dat in het artikel
niet naar de bijlage verwezen mag worden. Uit deze bijlage moet duidelijk
worden hoe het redeneerproces verlopen is (je kunt er bijvoorbeeld in zetten
wat je met de informatie van elke bladzijde gedaan hebt), en er moet een
verantwoording in staan van de manier waarop je gewerkt hebt.
Opmerkingen over gegevens die je graag gehad zou hebben en suggesties voor
nader onderzoek waarmee de bewering onderbouwd of verworpen kan worden,
kunnen in één van beide (de bijlage of het artikel) of in
beide worden verwerkt.
Jaarringen
Jaarringen bij bomen kennen de meeste mensen wel. Als je een boom doorzaagt
zie je ze duidelijk als concentrische krommen. Het aantal ringen bepaalt
de leeftijd van een boom, de dikte zegt iets over het groeiproces gedurende
dat jaar, en dus ook over het weer.
Schelpen hebben ook heel herkenbare groeiringen en botten ook, maar
veel minder duidelijk. Hieronder zie je voorbeelden van jaarringen bij
bomen, schelpen en snoekbotjes.
 |
Voorbeelden van jaarringen
Je kunt aan de hand van de jaarringen ook een indicatie geven wanneer de
boom, de schelp of het dier overleden is. In het voorjaar - als de nieuwe
band net begint - in de zomer etc.
Onderzoek
Veertien snoeken werden voor wetenschappelijke doeleinden gedood en precies
opgemeten. Daarbij werd o.a. de totale lengte, de hoogte (zonder rugvin)
en de gehemelteplaat gemeten. De resultaten (in mm):
Vis |
Lengte |
Hoogte |
Gehemelteplaat |
S1 |
760 |
135 |
110 |
S2 |
602 |
99 |
85 |
S3 |
612 |
102 |
88 |
S4 |
743 |
127 |
101 |
S5 |
479 |
80 |
66 |
S6 |
543 |
91 |
77 |
S7 |
588 |
96 |
80 |
S8 |
661 |
122 |
97 |
S9 |
708 |
130 |
101 |
S10 |
751 |
133 |
111 |
S11 |
659 |
124 |
96 |
S12 |
559 |
93 |
80 |
S13 |
601 |
100 |
83 |
S14 |
539 |
90 |
75 |
Mesolithicum
Mesolithicum: Periode in de prehistorie tussen het Paleolithicum en het
Neolithicum (ca. 10000 a 8500 v.C. - ca. 5000 v.C.).
Het Mesolithicum wordt gekenmerkt door een opwarming van het klimaat
in West-Europa. Steppe en toendra maken plaats voor een prairievegetatie
en weiden met open plekken. In plaats van het rendier werd het hert het
belangrijkste dier. De mensen gebruikten kleine stenen gereedschappen en
bezaten als huisdier de hond. De jacht bleef belangrijk maar vooral de
visserij en het verzamelen van slakken en schelpen namen een aanzienlijke
plaats in bij de voeding. De woonplaats was niet langer de grot of de schuilplaats
onder de rots, maar hutten, in grote dorpen bijeen.
De Mesolithische beschavingen vertonen algemene kenmerken, maar bieden
in feite een grote verscheidenheid. De belangrijkste beschavingen waren
de Maglemose cultuur (het meest noordelijk in Europa), het Azilien, Tardenoisien
en Campagnien (Frankrijk) en het Capsien (Noord-Afrika).
Men heeft een gering aantal menselijke skeletten gevonden uit het Mesolithicum,
o.a. bij Offenet en Kaufertsberg (Beieren), Mugum (Portugal) en Teviec
(Bretagne). Die skeletten vertonen slechts één gemeenschappelijk
kenmerk: de kleine gestalte (1,6 m voor de mannen).
Gehemelteplaten
Onderzoekers hebben naarstig gezocht naar botjes die enig uitsluitsel zouden
kunnen geven omtrent de afmetingen van de snoeken van het Deense meer Praestelyngen.
De gehemelteplaten (zie plaatje) van de snoeken van dat meer waren
de enige botjes waar nog betrouwbare schattingen over de grootte van te
maken waren.
De volgende tabel geeft de geschatte afmetingen van gehemelteplaten
van snoeken uit dit meer (in mm):
73 |
35 |
65 |
71 |
66 |
45 |
55 |
56 |
48 |
77 |
39 |
65 |
67 |
49 |
81 |
58 |
74 |
66 |
69 |
59 |
55 |
63 |
61 |
77 |
79 |
84 |
80 |
49 |
77 |
74 |
83 |
83 |
59 |
39 |
73 |
91 |
63 |
71 |
72 |
59 |
64 |
69 |
74 |
29 |
88 |
35 |
74 |
79 |
67 |
59 |
77 |
83 |
81 |
53 |
48 |
69 |
67 |
39 |
78 |
77 |
73 |
91 |
66 |
57 |
87 |
67 |
87 |
65 |
49 |
58 |
 |
Esox Lucius
Cromermeer
Bij opgravingen in Duitsland bij het Cromermeer zijn onlangs zo'n 550 visbotjes
opgegraven. Daarvan bestond de helft uit snoekbotjes. De onderzoekers waren
nogal verrast omdat ze ervan overtuigd waren dat de omgeving van het meer
nooit bewoond is geweest en de visresten dus geen maaltijdsresten kunnen
zijn.
Op vragen naar de toch wel erg grote aantallen snoekresten deelde een
voorlichtingsman mee dat onder snoeken veel kannibalisme voorkwam en dat
dit tot grotere aantallen snoekresten dan normaal kon leiden.
Een andere verklaring kan gevonden worden in het feit dat snoekbotjes
nogal hard zijn en dus minder snel vergaan dan de zachtere prooivisbotjes.
De precieze verdeling van de gevonden botjes:
Vissoort |
Snoek |
Zeelt |
Baars |
Blankvoorn |
Overige |
Aantal |
277 |
163 |
33 |
6 |
71 |
Botresten
Bij opgravingen bij een inmiddels verdwenen meertje (Praestelyngen) in
Denemarken werden onlangs vele botresten gevonden. In totaal zo'n 5000,
afkomstig van vissen. Via wetenschappelijke dateringsmethoden werd vastgesteld
dat de botjes dateerden uit het eind van het Mesolithicum.
Wetenschappers hebben getracht te achterhalen van welke soorten vis
het resten waren. Volgens een zegsman waren er opvallend veel botjes van
snoeken, wel zo'n 80 procent. Snoek was in die tijd een populair gerecht.
De rest betrof prooivissen waaronder zeelt, baars en blankvoorn.
Denemarken
Het nu zo groen en aangenaam ogende Denemarken was vroeger, bijvoorbeeld
in het Mesolithicum, een stuk minder aangenaam. Het bestond uit steppen
en toendra's en was met name in de winter geen prettig verblijfsoord.
Er waren vele meren waarin veel vis voorkwam.
Veelvoorkomende vissen waren blankvoorn, baars, zeelt, ruisvoorn en
snoek.
De roofvis snoek maakte in normale gevallen niet meer dan een paar
procent uit van de populatie.
Groot en klein
Alleen grote snoeken zijn interessant voor consumptie. Jammer genoeg zijn
er normaal gesproken niet veel grote snoeken in een meer. Hoe een verdeling
nu precies is over de verschillende lengteklassen was tot voor kort vooral
giswerk.
Enige tijd geleden werd een heel meer vergiftigd om inzicht te krijgen
in de verdeling. De snoeken - die maar 1 procent van de hele vispopulatie
uitmaakten - hadden de volgende verdeling:
80 procent van de snoeken was 'klein', tussen de 10 en 25 cm, met een
piek rond de 20 cm. De overige 20 procent was gelijkelijk verdeeld over
de andere lengteklassen. De grootste vis was 77 cm.
 |
Kaart van Denemarken
Grafieken
Omdat groeien een cyclisch proces is - na december komt weer januari -
wordt bij het tekenen van grafieken die betrekking hebben op groeiprocessen
vaak gebruik gemaakt van cirkelvormige grafieken.
De onderzoekers, die aan de hand van de resten het tijdstip van doodgaan
van de snoeken van het Praestelyngenmeer onderzochten, kwamen met de volgende
grafieken:
 |
Grafiek van het tijdstip van overlijden van de snoeken
van het meer van Praestelyngen (in percentages)
Opdracht
Er is nogal wat kritiek op deze voorstelling. Verwoord jouw kritiek waarbij
je rekening kunt houden met de volgende vragen:
Hoe zou de grafiek er uit zien als alle snoeken in de periode maart-juni
waren doodgegaan? Krijg je dan dezelfde oppervlakte voor het gearceerde
gebied?
En hoe zit het met de tweede grafiek: geeft de oppervlakte van de maand
mei inderdaad de hoeveelheid sterfgevallen aan in die maand?
Geef behalve antwoorden ook suggesties voor betere grafieken.
De snoek
De snoek is een vraatzuchtige zoetwatervis met een lang lichaam tot ca.
1 m, een grote, brede bek en veel tanden; familie der snoekachtigen.
De rug- en aarsvin van de snoek staan ver achterwaarts ingeplant. De
kleur is overwegend olijf- tot donkergroen, met donkere vlekken en strepen.
Het voedsel bestaat hoofdzakelijk uit vis, maar ook uit kikkers en
jonge vogels.
De snoek leeft op het noordelijk halfrond. In Zuid-Europa komt hij minder
voor.
De snoeken zijn na twee jaar geslachtsrijp. Ze zijn dan ongeveer 30-35
cm groot. De voortplanting vindt plaats in de periode van maart tot mei,
waarbij de kuit aan alle soorten subtraat wordt gekleefd. In deze periode
is de volwassen snoek relatief makkelijk te vangen en dan een geliefd object
voor hengelaars (naar Larousse Encyclopedie).